De openbare krant

Een Overheidsdienst Staatspublicaties die instaat voor de redactie van dag- en weekbladen, het is een stuitend idee. Al bij de vastlegging van de grondwettelijke beginselen inzake persvrijheid in 1830 werd er zo over gedacht. De optie werd: een ruime persvrijheid die rust op grote terughoudendheid van overheden ten aanzien van de drukpers. Het is ondenkbaar dat persbedrijven in de vorm van een openbare dienst zouden worden ingericht. (HOEBEKE en MOUFFE, Le droit de la presse, 2005).

Diezelfde overheden maakten een scherpe bocht toen zij in de jaren 1920-30 de aanvankelijk private radio’s illegaal verklaarden, en een staatsomroep inrichtten, onder het voorwendsel van goed gebruik van schaarse radiofrequenties. Het is evenwel aannemelijk dat de nieuwe techniek grote angsten inspireerde ter hoogte van de toenmalige Wetstraat. Het weinig verfijnde antwoord was dan maar de nationalisatie van de ether.

Sedertdien zijn onze overheden blijven worstelen met hun rol ten aanzien van audiovisuele media. Van “openbare kranten” zijn we gespaard gebleven, we doen het met … eh… “commerciële kranten”, maar een openbare omroep is er wel. Op audiovisueel vlak leken de private omroepen wel indringers. Hun existentie steunt op een wettelijke “toelating”, en daarmee hebben dezelfde beginselen inzake expressievrijheid geleid tot twee tegengestelde regimes – en wel op basis van de rammelende optie uit de periode 1920-30.

Met private omroepen heeft de openbare omroep commerciële inkomsten en werkwijzen gemeen. De openbare omroep voegt daar vandaag zijn monopolie op een overheidsdotatie bij.

De legitimatie van dat dotatiemonopolie zou dan, naar hedendaagse inzichten, moeten zitten in een bijzondere openbare omroepopdracht, maar is dat wel zo? Neen, daarvoor is die opdracht te diffuus.

Laten we het omroepdecreet eens overlopen. De opdracht om te zorgen voor een aanbod in de sectoren informatie, cultuur, educatie en ontspanning is niet meer dan een catalogus van mogelijke domeinen waarop alle algemene media actief kunnen zijn.

Kwaliteit is op zichzelf al evenmin een onderscheidend kenmerk van public service media – zoals wordt aangetoond door programma’s en formats op diverse zenders en door dag- en weekbladen die zich als kwaliteitsblad positioneren zonder public service-status of –geld.

De doctrine van de zgn. public service broadcasting gaat nog terug op de elementaire definitie die Lord Reith er voor de BBC aan gaf, meer nog om het goede oude uitzendmonopolie te rechtvaardigen dan om een openbare omroep te positioneren naast een privaat media-aanbod (Hood en O’Leary, Questions of Broadcasting, 1990).

Mediavrijheid rust op het idee dat media, met hun uitgebreide vrijheden, een essentiële functioneringsvoorwaarde zijn van een democratische en verdraagzame samenleving, hetgeen inhoudt dat zij ook bijdragen tot de ontwikkeling van de identiteit en diversiteit van de samenleving waarvan zij deel uitmaken. Ook daarin ligt geen exclusief onderscheidingscriterium van de openbare omroepfunctie, maar als men opteert voor een sterke publieke zender, dan ligt hier wel diens opportuniteit en legitimiteit.

De kernvraag is dan: hoeveel draagt een uitzenduur écht bij aan de toename van maatschappelijke verantwoordelijkheid, democratie, burgerzin, verdraagzaamheid, integratie, solidariteit – kortom aan de waarden van een moderne “samen-leving”? De afgeleide vraag wordt dan met welke programma’s die democratiewinst wordt bereikt, langs welke kanalen, met hoeveel en met welke zenders?

Met zulke ijkpunten overstijgt het debat de domme maar mediatieke tweespalt van de voorbije 20 jaar, nl. dat de openbare omroep zonder hoge kijk- en luistercijfers met gettostatus wordt bedreigd, terwijl hoge kijk- en luistercijfers de verdachtmaking van oneerlijke concurrentie met private media oproepen. Zonder stevig concept over de openbare omroep-identiteit zit je immers in beide gevallen stevig in last en blijft het maatschappelijk draagvlak voor een openbare omroep wankel.

Twintig jaar geleden kon de herlancering van de openbare omroep nog geschieden via de creatie van een privaat tv-station, dat na zijn startfase aanleiding was tot de spectaculaire revival van de openbare omroep. Vandaag, met een ruim media-aanbod en schaars overheidsgeld, moet men durven kiezen. Een mooie opdracht voor de Vlaamse gemeenschap en voor de nieuwe m/v met talent.

Auteur: Leo Neels
Dit artikel verscheen eerder in Knack.

Link: Rol en toekomst van de VRT op Radio 1 (13/01/2010)

matuvu