Van horen zeggen

België is wereldleider in goed bestuur. De aanslagen op de WTC-towers in New York werden georganiseerd door Amerikaanse inlichtingendiensten. Perslui gaan geen enkele inspanning uit de weg om waarheidsgetrouw te berichten. Elvis Presley leeft nog. Het griepvaccin is onvoldoende getest. De Nasa is nooit op de maan geland. Redacties zetten onnauwkeurigheden ruimhartig recht. Sinterklaas rijdt op zijn witte schimmel over de daken.

Kortom, niet alles wat gedrukt of omgeroepen wordt is accuraat. Dat hoeft ook niet – zo zeggen sommigen – en dat kan ook niet – zo menen velen. Als we er maar van uit kunnen gaan dat de media voortdurend hun best doen, streven naar de grootste accuratesse, alle feitelijk materiaal grondig controleren, de diverse aspecten van publieke zaken onderzoeken, de rollenspelers correct aan het woord laten en er op letten reputaties niet nodeloos schade toe te brengen.

Op die premisse rust mediavrijheid. Dat stond al in het standaardwerk van Jessica MitfordPoison Penmanship. The gentle art of muckraking (1957). Mitford werd destijds door Time uitgeroepen tot de “Koningin van de Vuilspuiterij”: het opzoeken van schandaaltjes en roddels van gekende instituties of personen. Het is allemaal een beetje dubbelzinnig, vandaag zou haar werk wellicht gehuldigd worden als onderzoeksjournalistiek. Zelf gaf ze toe dat ze niet zo beslagen was inzake journalistieke ethiek, en dat ze (sic) “een schijn van objectiviteit trachtte te cultiveren”. In dat verband wordt haar de uitspraak toegeschreven: “Objectiviteit? Inderdaad, ik heb wel altijd mijn objectieven gehad!” Doch sommige hedendaagse onderzoeksjournalistiek kan wel leren van de stelligheid waarmee ze ervoor waarschuwde dat redacteurs nooit de feiten mogen aanpassen aan hun opvattingen of vooroordelen, of dat ze er zich voortdurend voor moeten hoeden dat eigen standpunten de zoektocht naar de feiten in de weg staan.

Dat is nog meer het geval omdat in de huidige samenleving niets zo sterk is als geruchten. Geruchten verspreiden zich razendsnel, en we zijn sneller geneigd ze te geloven dan we denken of toegeven (Cass SUNSTEINOn Rumours, 2009). Sunstein voert zelfs aan dat het in de hedendaagse mediacontext te optimistisch is om nog te geloven dat expressie van tegenstrijdige visies – de grondwettelijke theorie van the marketplace of ideas, waarop moderne mediavrijheid rust – finaal leidt tot uitpuring van waarheid.

“Waar rook is, is vuur”. Het huidig cynisme houdt in dat “men slechts iets kan beginnen te geloven als het officieel werd ontkend” – hetzij door experten, hetzij door betrokkenen: want waarom zouden ze de moeite nemen om te reageren op iets dat helemààl naast de kwestie is? We zijn natuurlijkerwijze geneigd om te geloven wat we horen – zeker als we het willen horen – en mensen zijn vandaag niet zo gauw bereid hun opvattingen te wijzigen. Modern egalitair denken geeft een anoniem Internetblog of een stoepinterview dezelfde waarde als een echte analyse of de deskundige mening. Communicatiegewijs wordt hiermee “de menselijke factor” nog onderschat, want de onzin van het stoepinterview dreigt meer aan te slaan omdat het publiek zich kan identificeren met de man of vrouw in de straat.

Redacties kunnen er derhalve baat bij hebben eens na te denken of de marginalisering van grondige analyse en de overschatting van het stoepinterview wel aangewezen werkwijzen blijven in een veranderende contekst. Misschien zijn we de fase voorbij waarin afstand moest worden genomen van té lange leerstellige uiteenzettingen; maar misschien mag het langzaam terug iets meer zijn dan 20 regels, 120 seconden, een stoepinterview en een leuke visual? En misschien kan het dodelijk gif van het terloopse gerucht worden vervangen door een zekere mate van eerlijkheid om het onderwerp recht te doen en de kijker, lezer of luisteraar ernstig te nemen?

Auteur: Leo Neels
Dit opiniestuk verscheen eerder in Knack.

matuvu