Journalistieke perceptie

Vrijwel alle regelmatig terugkerende tv-programma’s uit het ontspanningsgenre zijn op voorhand opgenomen, maar ze voeden de illusie van nabijheid en directheid, van rechtstreekse uitzending “in real time”. Dat is het geval voor dagelijkse of wekelijkse spelprogramma’s, die in series van twee tot soms vijf per dag worden opgenomen. Dat heeft te maken met kostenefficiëntie bij programmaregistratie, die immers een dure zaak is.

De printmedia kennen dat uiteraard, ze respecteren het, en ze spelen het spel mee. Daar is ook niets tegen. Zo kan u ’s ochtends in de krant het verloop lezen van de aflevering van De allerslimste mens van de avond voordien, al beseft elke krantenlezer dat het technisch niet mogelijk is zulk verhaal in de ochtendkrant te hebben, mocht de uitzending van de avond voordien rechtstreeks zijn geweest.

Die zijn dan ook vooraf opgenomen, aan een ritme van twee per dag, in een voor de meeste mensen wat kalmere periode, tussen kerst en Nieuwjaar. De goede geplogenheden brengen mee dat op het scherm de illusie van rechtstreekse competitie in real time wordt volgehouden, en dat de gedrukte media het embargo op de volgende uitzendingen feilloos respecteren. Op die wijze eerbiedigen kranten een wetmatigheid van televisie, zoals altijd al het geval is geweest.

Vandaag heeft de journalistiek zichzelf daarmee in een lastig parket gebracht. Immers, er waren wat kritische geluiden rond een partijvoorzitter die wél en een partijvoorzitster die niét zou meedoen in de allerbelangrijkste quiz. Immers, de staatskwestie in deze luidde: “kan een politicus/ca zich veroorloven temidden van moeilijk verlopende onderhandelingen op te duiken in een spelprogramma?”

Zulke belangwekkende vraag is maar een staatszaak geworden sedert we aan politici eisen zijn gaan stellen die we aan niemand anders stellen: ze zijn altijd op voorhand schuldig aan de ene of de andere tekortkoming, tenzij ze hun onschuld zouden kunnen bewijzen. En dat geldt nu dus ook voor hun ontspanning. Een mooi voorbeeld van verkeerd begrepen en irrelevante verantwoordingsplicht.

Dat brengt sommige redacties in de war. Immers, zij weten drommels goed dat de quizopnamen achter de rug liggen, en gebeurden in de nieuwsluwe en onderhandelingsvrije periode tussen kerst en Nieuwjaar. Ook al wordt de quiz, met partijvoorzitter, uitgezonden in een periode van politieke hoogspanning. Toch wordt de fictie van het directe karakter ook in berichtgeving doorgetrokken. Zoals gezegd: dit is passend respect van het journalistieke métier voor de collega’s van het ontspanningsgenre.

Nieuwsredacties kunnen daar op een meer behoorlijke wijze mee omspringen. Dan zouden ze nalaten om de politicus te interpelleren op grond van de fictie dat de quizopname wel een rechtstreeke uitzending zou kunnen geweest zijn. Die leveren zuur journaalcommentaar op, dat de voorzitter niet te zien zal zijn vandaag, tenminste niet in het journaal, doch enkel later op de avond in een quiz. Of er wordt een als ernstig bedoeld interview afgenomen waarin de politicus met de “perceptie” wordt geconfronteerd dat hij op momenten van grote noodzaak aan staatsernst zijn tijd verdoet met spelletjes.

Waarom verkiezen redacties in de hier omschreven omstandigheden om percepties te voeden, en de feiten te negeren? Zijn feiten niet de eerste grondstof van behoorlijke journalistiek – ook wanneer redacties voor een stuk meegaan in de spelfictie van de directe uitzending? Hier lag een mooie journalistieke kans voor wérkelijke duiding. Wat waren de argumenten om aan de kijker het precieze verloop van quizopnamen te onthouden, en op een fictieve wijze te doen alsof men de politicus kritisch moest bejegenen voor feiten die niet hebben plaatsgevonden? Waarom kozen redacties ervoor om hun métier niét te beoefenen, en zetten ze politieke rollenspelers in de wind? Daar was ongetwijfeld een mooie gelegenheid voor betere journalistiek, zonder goedkope effectenjagerij in een zgn. kritisch interview.

Auteur: Leo Neels

matuvu