Fabrieksjournalistiek

Rob Wijnberg is een Nederlands journalistiek toptalent, van opleiding filosoof, op zijn dertigste al ex-hoofdredacteur, gevierd auteur en spreker. Met “De Nieuwsfabriek. Hoe media ons wereldbeeld vervormen” (2013) schrijft hij een genadeloze kritiek op hedendaagse journalistiek. Hij dissecteert journalistiek als een nieuwsfabriek, waar enkel bereik en winst graadmeters zijn voor succes, zodat men het publiek met spectaculaire, vermakelijke of aandachttrekkende berichten om de oren slaat, maar geen inzicht kweekt. De analyse is scherp, helemaal gebaseerd op het destijds nog onthutsend internetpamflet Avoid News (2010) van de Zwitser Rolf Dobelli.

Wijnberg heeft een scherpe analytische geest en schrijft uitstekend, maar dit boek is beslist niet zijn meesterstuk. En wel om andere redenen dan degene die hij suggereert (p. 143-145).

Laat ik evenwel eerst wijzen op een serie kort-door-de-bocht-elementen, waarvan het boek uitpuilt. Zo voert hij, bijvoorbeeld, aan dat “bij de meeste multinationals de communicatieafdelingen bijna even groot zijn als de productievloer” (p 29). Zulke bewering vraagt om bewijs, ze steunt niet op feiten. Hij meent ook dat bij de ramp met het boorplatform Deepwater Horizon van BP (2010), de gespinde berichtgeving van BP klakkeloos werd overgenomen (p 30)… terwijl BP internationaal, door autoriteiten en media zwaar op de korrel werd genomen en de topman zelfs werd afgezet. Koeltjes meldt Wijnberg voorts dat adverteerders de macht in de media overnamen (p 43-48), en redacties steeds meer denken in termen van adverteerders (p 45). Wéér sterk, maar is dit met reëel feitenmateriaal te onderbouwen? Dit zijn maar enkele voorbeelden, maar zijn ze niet eerder de zgn. “mediamythes” (p 136), waartegen, aldus Wijnberg, de journalistiek weinig onderneemt?

Wat deze enkele voorbeelden duidelijk maken – zijn lange uiteenzetting over energie (p 111-117) is nog zo’n geval – is dat Wijnberg argumenteert met de journalistieke spin die hij beweert te analyseren en bestrijden. Zijn journalistieke spin is veel te zwak als grondslag voor zijn media-analyse. Daardoor verliest zijn kritiek veel geloofwaardigheid, omdat hij feiten ontloopt, en louter steunt op meningen – een soort van “algemeen aanvaarde journalistieke waarheden”, door hemzelf “mediamythes” genoemd. Hij argumenteert, met andere woorden, op een journalistieke wijze, zoals hij “journalistieke wijze” bedoelt: op een vervormende wijze. Simplificerend en ongenuanceerd, en hij schrijft ook dat (p. 108)… ”dit boek simplificeert waar het begrijpelijk moet zijn en overdrijft waar het wil overtuigen”. Tja, hadden we dan dit boek nodig, behalve voor zijn vermakelijkheidswaarde in de aandachtseconomie?

Mijn tweede kritiek gaat in op wat Wijnberg (p.146-155) omschrijft als de 9 geboden van zijn ideale krant: voorbij de waan van de dag, tegen clichébevestigende beeldvorming, voor thema’s en dwarsverbanden, met kwaliteitseisen die voorgaan op rendement, met aandeelhouders eerder dan abonnees, zonder advertenties, zonder doelgroepen maar met en voor geestverwanten, met journalistieke idealen en zonder politieke ideologie, en geheel digitaal.

Keurig allemaal, maar de kritiek daarop is voor de hand liggend. Met die geboden maak je wellicht schitterende analyses en stukken, maar geen krant of journaal. Met die geboden vervorm je natuurlijk niet, je zet je ernaast. Dan maak je een e-nieuwsbrief, door en voor gelijkgestemden, voor de enkele tienduizenden in de samenleving die tot je clubje willen behoren en daar voldoende voor willen betalen. Je neemt ontslag uit de dagelijkse werkelijkheid, uit je dagelijkse maatschappelijke verantwoordelijkheid, en kiest voor intellectueel purisme: allemaal uiterst “zuiver”, doch zonderpertinentie en zonder invloed.

Helaas bevestigt Wijnberg deze kritiek. Op p. 146-155 en, nu, op de website https://decorrespondent.nl kan je al de pure beginselen lezen waarvoor van weldenkende geestverwanten geld wordt geronseld. De allerbeste Nederlandse pennen doen alvast mee. Knap, en meer dan 13.000 personen voelen zich aangesproken. Mediapart in Frankrijk, met 70.000 betalers, en Apache in Vlaanderen, met overheidssubsidies en een klein pay-walletje, lijken er een beetje op. Is dit het nieuwe slow journalism? Worden dit de nieuwe media? Ik denk het niet.

Naar mijn oordel kan en moet er héél veel beter in “de media” en “de journalistiek”. Maar hun roeping en hun essentie ligt er toch precies in om wél te ageren in de dagelijkse actualiteit, in de economische werkelijkheid en voor een breed publiek. De aanspraak kan toch niet minder zijn dan maatschappelijk relevant te zijn bij de zaken van algemeen belang wanneer ze zich aandienen?

Schrijvers van een glossarisch argumentarium in de marge, met terughoudendheid en inzicht, met overzicht en doordachtheid, op afstand van de actualiteit zijn ook nodig, maar alléén met dàt aanbod kan je geen media maken die relevant zijn voor een breder publiek en die de actualiteit ontleden en beïnvloeden. Bovendien hebben de meeste media zulke bredere analyses ook in de aanbieding.

Journalistiek staat juist in een werkelijkheid, en is er een deel van: maatschappelijk, economisch, competitief en leefbaar. Dié uitdaging is moeilijk, en leidt regelmatig tot onevenwicht, zwakheden en fouten. Journalistiek professionalisme vergt juist om zich daarvan bewust te zijn en voortdurend te pogen om beter te doen, in de dagelijkse turbulentie. Dat is toch van een andere orde dan te ageren van op de vluchtheuvel van het maatschappelijk purisme. In een klinische omgeving kan je allicht fenomenale sacrale stukken schrijven, magistrale analyses en formidabele uiteenzettingen; maar journalistiek rust juist op zijn intrinsieke band met de werkelijkheid van de dag, de druk van de tijd, en de persistentie van alle economische beperkingen, maatschappelijke wetmatigheden en menselijke zwakheden.

Leo NEELS
Media- en Communicatierecht KULeuven en UAntwerpen
24 maart 2013

Leo Neels