Journalist of NGO ?

 

Mediavrijheid is één van de essentiële fundamenten van een democratische samenleving, en een basisvoorwaarde voor haar vooruitgang en de zelfontplooiing van elk individu. Die uitingsvrijheid slaat op de verspreiding van neutrale of welgevallige informatie of opinies, maar ook op ideeën of meningen die ons storen, verontrusten of zelfs zouden kunnen beledigen. We moeten dergelijke uitingen leren verdragen, omdat dat de voorwaarde is van pluralisme, tolerantie en breeddenkendheid, zonder dewelke een democratische samenleving niet kan bestaan.

Zo luidt de vaste rechtspraak in mediazaken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg. Dat is de hoogste rechter inzake het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden van de Burger, in Rome ondertekend in 1950, in het kader van de Raad van Europa. De Raad van Europa telt 47 lidstaten, van Rusland tot Turkije en van Azerbeijan tot Groenland.

Niet alle lidstaten nemen het even nauw met fundamentele mensenrechten, en we zien forse dictatoriale trekken in Turkije of Rusland, en scherpe schendingen in Hongarije of Polen. Maar ook de kritiek op het Belgische gevangeniswezen, die een Nederlands rechter inspireerde om te weigeren een uitleveringsverzoek van België te honoreren, komt van de Raad van Europa.

FUNDAMENTEEL MAAR NIET ABSOLUUT

In de Europese opvatting zijn mensenrechten fundamenteel maar niet absoluut. Zij kunnen aan beperkingen worden onderworpen, al was het maar omdat er geen hiërarchie is tussen de diverse rechten en vrijheden. Zo kan het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer botsen met de ruime uitingsvrijheid. Ook is niemand ontheven van haar of zijn ‘plichten en verantwoordelijkheden’, ook niet wanneer hij of zij optreedt in de uitoefening van een fundamenteel recht. Hoven en rechtbanken moeten dan nagaan of  opgelegde beperkingen legitiem zijn en proportioneel, dit wil zeggen of zij aan de uitoefening van een fundamenteel recht niet méér beperkingen opleggen dan voor de vrijwaring van een legitiem oogmerk noodzakelijk is.

PERS ALS DE PUBLIEKE WAAKHOND VAN DE DEMOCRATIE

Binnen de uitingsvrijheid van iedereen, is die van de media bijzonder sterk verankerd in democratische rechtsstaten. Zij moeten immers informatie en opinies verspreiden over de maatschappelijke zaken van algemeen belang, en het publiek heeft er ook recht op om van de media die informatie te ontvangen. Men noemt dat de vitale rol van journalistiek als “publieke waakhond”. Media moeten ook informatie naar voor brengen die het publiek belangstelling voor zaken van algemeen belang kan bijbrengen en moeten het publiek debat over zulke zaken stimuleren. Maar journalisten genieten slechts van deze ruime uitingsvrijheid, in de mate dat zij te goeder trouw handelen met het oog op de verstrekking van betrouwbare informatie, die in overeenstemming is met beginselen van verantwoordelijke journalistiek.

NGO’s ALS SOCIALE WAAKHOND VAN DE DEMOCRATIE

De laatste jaren, sedert 2013, begint het Hof in Straatsburg een vergelijkbare rol toe te schrijven aan NGO’s. Die trekken ook aandacht op maatschappelijk belangrijke zaken, en vervullen dan, volgens het Hof, ook een rol als “publieke waakhond”, net zoals de pers. Het Hof definiteert die rol als die van  “sociale waakhond” en bevestigt dat NGO’s dus over vergelijkbare brede uitingsrechten beschikken als journalisten. Net zoals journalisten, moeten ze zich daarbij ook bewust zijn van hun ‘plichten en verantwoordelijkheden’. Het Hof verwijst daarvoor naar de Etische Gedragscode voor NGO’s  die sedert 2005 is afgekondigd in het kader van een internationale vereniging van NGO’s (www.wango.org ). Die Gedragscode verbiedt o.m. dat NGO’s inbreuk zouden maken op iemands fundamentele rechten, en legt op dat de informatie die zij verstrekken accuraat moet zijn en moet verstrekt worden met de geëigende context.

NGO JOURNALIST ?

Daarmee maakt het Hof een parallel  tussen media en NGO’s, alsof er geen verschillen zouden zijn tussen de beide.

Media zijn vaak georganiseerd door professionele bedrijven, en werken in de regel met professionele redacties. Ze  hebben een marktinkomen of zijn daarvan, als openbare omroep, vrijgesteld door overheidsdotaties. NGO’s zijn vaak afhankelijk van giften of subsidies en vele belangenverenigingen worden opgezet door sectoren of bedrijven. Het Hof maakt immers geen onderscheid tussen verenigingen.

Ook de verwijzing naar de internationale vereniging van NGO’s – www.wango.org – helpt ons niet verder: die bestaat uit een amalgaam van leden, verenigingen van allerlei slag van ideële aard tot pure belangenbehartiging en lobby.

Wat rechtvaardigt om zulke verenigingen op één lijn te zetten met media die gespecialiseerd zijn in nieuwsvoorziening over maatschappelijke aangelegenheden van algemeen belang? NGO’s hebben vaak een specifiek oogmerk of behartigen een deelbelang.

Dat kunnen ook net zo goed sectorale, maatschappelijke of industriële kennis en inzichten zijn als ideële oogmerken, het Hof maakt geen onderscheid.

Men kan zich makkelijk Amnesty International voorstellen als een ideële NGO met een nobel doel, maar – om een willekeurig voorbeeld te geven –  een Duitse vereniging van autobouwers heeft misschien toch geen vergelijkbaar opzet.  In zijn huidige rechtspraak veronachtzaamt het Hof echter elk onderscheid en wendt het de in het spraakgebruik toch eerder specifieke term NGO aan, wat op zijn minst verwarrend is.

Er is niets mis met de behartiging van industriële of sectorale belangen: ook zij mogen zich, onder de vrijheid van vereniging, organiseren en voor hun zakelijke belangen opkomen. Maar de indruk ontstaat het Hof het NGO-begrip veralgemenend inroept, terwijl de zaken waarin het Hof deze overwegingen maakte  eigenlijk eerder gingen om burgerinitiatieven  met eerder ideële doelstellingen.

De 1277 Begische leden van wango zijn een amalgaam waarin geen lijn zit, het is niet aannemelijk dat dit allemaal “social watchdogs of democracy” zouden zijn die de bijzondere rechtsbescherming moeten genieten die het Hof in de regel aan media en pers voorbehield.

JOURNALISTIEK EN MACHTSPOSITIE

Met andere woorden, men moet op zijn hoede zijn voor een veralgemenende analogie tussen de uitingsvrijheid van redacties en deze van NGO’s.

Dat blijkt ook uit specificaties in de rechtspraak in typische mediazaken; daarin werd bijvoorbeeld soms al onderscheid gemaakt met betrekking tot de mogelijke machtspositie van sommige mediagroepen; immers, overheden moeten toezien op daadwerkelijk en effectief pluralisme van opinies.

Ook horen in een democratie, die afhankelijk is van brede uitingsvrijheid, heel verschillende politieke ideeën en programma’s hun plaats te vinden, op voorwaarde dat ze geen schade toebrengen aan de democratie zelf.

HOUDBARE ANALOGIE ?

De analogie tussen media, met hun journalistieke aanpak en NGO’s werkt verwarrend, zeker zo lang het Hof geen deugdelijke omschrijving geeft aan een begrip dat toch een eigen leven leidt. Dat het Hof er op wijst dat van NGO’s aangenomen mag worden dat ze voldoende middelen hebben om  accuraat en grondigheid te werk te gaan, toont een zekere bezorgdheid aan doch volstaat wellicht niet.

De indruk bestaat dat het Hof hier struikelt over de veralgemeende goedgunstige perceptie rond het begrip van idyllische NGO’s, terwijl vele verenigingen die zich met dat kleed tooien eigenlijk pure verdedigers zijn van deelbelangen. Daar kan men toch vragen bij stellen.

Komt hen dezelfde status toe als media die professionele nieuwsfabrieken en opiniebedrijven zijn die een ethische code moeten respecteren? Heeft het Hof geen nood aan een selectiecriterium om legitieme burgerinitiatieven desgevallend te onderscheiden? Of blijft het niet beter bij zijn mediarechtspraak zonder die te verwateren in  goedbedoelde maar naïeve pogingen om andere maatschappelijke evoluties een stem te geven met vergelijkbaar impact?

Er is dus nood aan meer specificatie ten aanzien van de analogie die in sommige arresten van het Hof in Straatsburg voetstoots wordt aangenomen tussen media en “de” NGO-wereld. Immers, die toont  een grote verscheidenheid, maar opereert toch niet altijd even onafhankelijk of met vergelijkbare ethische codes.

 

Op 4 augustus 2017 gepubliceerd op www.deredactie.be

 

 

Leo Neels