Publieke schimpscheuten waarop men niet reageert

In een scherp stuk op de website van de nv-a (25 juli) viel Bart De Wever uit tegen De Standaard, meer bepaald naar aanleiding van een artikel van Bart Brinckman in DS van dezelfde dag, die de aansprakelijkheid voor de ontsnapping van twee gevangen bij de lokale politie van Antwerpen legde. Zoals bekend had Burgemeester De Wever, die ook hoofd is van de stedelijke politie, de aansprakelijkheid daarvoor gelegd bij Koen Geens, die als Minister van Justitie het zgn. veiligheidskorps moet organiseren dat lokale politie voor zulke taken moet bijstaan.

Het stuk van De Wever is fors, maar ook genuanceerd. Hij schreef zelfs letterlijk: “Als je dit incident als een geïsoleerd feit beschouwt, is dit (BDW doelt hiermee op fouten van de lokale politie) mogelijk correct”.  Maar zijn stelling is dat de overbrenging van gevangenen een gedeelde verantwoordelijkheid van justitie en lokale politie, waarbij deze laatste aan haar lot wordt overgelaten omdat justitie de federale component niet correct invult. Dan is misschien de exclusieve blamage voor de lokale politie wat overdreven of feitelijk onjuist? Hij stelt om die reden voor dat DS de stukken van Brinckman in de toekomst “zet waar ze thuis horen: op de opiniepagina’s. Het gaat immers vaak om roddels en intentieprocessen, ten onrechte verpakt als verslaggeving”. En tot slot schrijft De Wever : “Helaas stel ik vast dat de notie ‘verantwoordelijkheid’ bij De Standaard een abstract, zelfs verdacht begrip is geworden”.

DE HAAT/LIEFDE VERHOUDING TUSSEN POLITICI EN JOURNALISTEN

Het is lang niet voor het eerst dat toppolitici uitvaren tegen journalistiek. Ze doen dat meestal op discrete wijze, maar velen deden het ook open en bloot. Eén van de fameuze incidenten betrof overigens De Standaard, waar in 2002 redacteur Dirk Jan Eppink, naar zijn zeggen, door de hoofdredactie de wacht werd aangezegd na een oekaze van Premier Verhofstadt. Ook dat behoort tot de ‘legacy’ van DS, en Premier Verhofstadt was zeker zo activistisch als De Wever (Zie ‘Is het nu gedaan met die kloterij?’, van Caroline De Gruyter dd  16 nov. 2002, nog steeds op www.nrc.nl ).

Recent schreef ik nog het volgende. In gewone omstandigheden hebben politici een haat-liefde-relatie met journalistiek. Ze houden van journalistiek die verslag brengt van wat ze doen en de lof zingt van hun strategie en resultaten, ze staan graag op goede voet met journalisten en bestoken hen met wetenswaardigheden die ze graag als nieuws voorschotelen. Daarvoor beschikken ze over een leger woordvoerders en pennenridders, vaak journalisten die eens wat anders willen doen. Maar politici ergeren zich ook aan journalistiek die hun plannen kraakt, de mislukking van beleid fileert en ze over de knie legt wanneer het niet zo goed loopt. Deze ambigue relatie kan soms leiden tot een vriendschappelijkheid die professioneel handelen aan de zijde van de journalistiek niet bevordert.”

INTERESSANTE POLITICI ZIJN WEL EENS AMBETANT

Bart De Wever vervelde van een welbespraakt intellectueel met een veranderingsproject, sedert de eclatante verkiezingsoverwinning en regeringsdeelname op federaal en Vlaams vlak, tot een pure machtspoliticus. In 2010 bleek hij zijn franstalige tegenvoeters nauwelijks te kennen en geen methode te hebben om met ze te onderhandelen. Hij schoof met gemak zijn communautair en vervolgens ook zijn hervormingsprogramma op de lange baan. Hij blijft veruit de interessante politicus van het de laatste jaren en leeft, zoals vele van zijn voorgangers in die rol, in een perfecte haat-liefde-verhouding met journalistiek. Als men wat ruimer kijkt, is dat eerder de regel dan de uitzondering; wijlen Jean-Luc Dehaene is de bijgebleven iconische uitzondering.

Al was dus het stuk van BDW met zijn  openlijke aanval op DS opmerkelijk, het deed niet veel meer dan suggereren dat er meer opinie dan feitenonderzoek in het stuk van Brinkman zat. Dat rechtvaardigde volgens BDW dat zulke stukken op de opiniepagina thuishoren. En verder lucht hij zijn gemoed over de journalistieke onderprestatie van DS, een gekend refrein waarvan BDW overigens bijlange het monopolie niet van heeft.

REDACTIES GEVEN ZICHZELF GELIJK

In een omstandig opiniestuk in de eigen krant (DS 27 juli) voert hoofdredacteur Verhoeven aan dat hij niet reageert op publieke schimpscheuten, en zijn non-reactie staat in een fors eigen opiniestuk in de eigen krant (DS 27 juli). Het  verwondert niet, schrijft Verhoeven, dat kritische journalistiek frustratie en boosheid opwekt. Hij noemt het pestgedrag van De Wever brutaal, irrationeel en niet te tolereren. Verhoeven bestijgt als de witte ridder van de kritische journalistiek zijn paard en galoppeert over high moral ground. Het siert hem dat hij zijn redacteur verdedigt, doch hij legt weinig afstandelijkheid aan de dag, en onderneemt geen poging om iets te leren uit de kritische reflectie van De Wever, of zelfs om er genuanceerd op te reageren. Er wordt met de voeten vooruit gereageerd.

De journalistieke Pawlowreflex is voorspelbaar. Als ik wat mag chargeren voor de duidelijkheid luidt het gekend refrein als volgt.  “Dé” kritische journalistiek verdedigt “dé” democratie, en dus bewijst kritiek dat men goed bezig is en dat wie opmerkingen maakt het slecht met persvrijheid en de democratie voor heeft. Ai ai ai.

Verhoeven kwalificeert Brinckmans’s stuk als “een kritische maar evenwichtige analyse over de spanningen tussen politie en justitie”. Daarmee gaat hij er aan voorbij dat Brinckman toch meer poneert dan aantoont. Mogelijk is zijn bewering de conclusie van een uitgebreid onderzoek van de feiten, maar dat weten we niet want van zulk onderzoek doet het stuk niet blijken. En Brinckman geeft ook aan dat het federaal veiligheidskorps, dat assistentie moet verlenen, ruim onderbemand blijft, terwijl hij toch de gehele verantwoordelijkheid bij de lokale politie situeert. Erg overtuigend is dat niet.

REDACTIES CONVERSEREN NIET

Wat belet hoofdredacties om lering te trekken uit opmerkingen?  Verhoeven reageerde al even gepikeerd toen Rik Torfs zijn regelmatige medewerking aan DS opzegde en bleef toen ook blind voor wat DS uit de opmerkingen van Torfs had kunnen leren. Ik heb er eerder over geschreven (‘Journalisten maken nooit fouten. Of toch wel? Op www.deredactie.be, 2 juni). Ook hier had een zinvolle gedachtenwisseling kunnen ontstaan, zowel over het veiligheidsbeleid van justitie en politie, als over goede journalistiek. Niet dus: “dé” journalistiek, minstens “onze” is goed, punt.

De meeste bedrijven trachten lessen te trekken uit bedenkingen van klanten of zgn. stakeholders. Dat wordt zelfs aanbevolen, zoals blijkt uit de bestseller van Steven Van Belleghem, The Conversation Manager en The Conversation Company. Bij redacties werkt dat zo niet. Wie kritiek heeft op mijn redactie heeft ongelijk. De redactie gebruikt zonder voorbehoud haar eigen pagina’s om de opmerkingen van critici te weerleggen. En directies van mediabedrijven zijn monddood gemaakt door een verkeerd begrip van de notie journalistieke onafhankelijkheid; nochtans is dit ook hùn debat, net zo goed als dat van hun redactie.

Het meest opmerkelijk is de blinde vlek van Verhoeven. Hij beschrijft hoe nv-a nu beredeneerd en intensief gebruik maakt van sociale media om zijn boodschappen rechtstreeks en ongefilterd in het publiek debat te injecteren, hij geeft toe dat De Wever die vaardigheid perfect beheerst. En toch laat hij de kans liggen om met deze topspeler een interessante conversatie te voeren, hij moet op zijn plaats worden gezet, want de journalistiek van DS is perfect. Zou het?

Misschien een kleine objectiverende maatstaf. Volgens de  vertrouwensmetingen van de Vlaamse Regering (VRIND-indicatoren) spreekt nog minder dan 30% van de Vlamingen vertrouwen uit in de Vlaamse pers. Gewone bedrijven zouden crisisberaad houden bij zulke vaststelling, redacties zien het als een erecode van hun professioneel kunnen.

 

Op 30 juli 2017 gepubliceerd op www.deredactie.be

 

 

 

Leo Neels