Carnaval en Shoah, niet te verzoenen. Net zo min als Censuur en Uitingsvrijheid.

            In DE MORGEN (18 februari) publiceren enkele academici een ”pleidooi voor historische gevoeligheid bij Aalst Carnaval”. Hun oproep is niet gericht tot de carnavalisten die al hadden aangekondigd de vorig jaar fel gehekelde representatie van Joden te zullen hernemen. Ze richten hun oproep specifiek tot de pers, en dringen er op aan “om bij de beschrijving van de verdere polarisatie die eventueel opgezocht wordt met nieuwe anti-Joodse karikaturen, daarvan geen beelden te laten zien of deze beelden steeds te (doen) vergezellen van een beschrijving van de historische achtergrond en betekenis ervan. Dus geen pleidooi voor censuur, maar een oproep – voorbij de sensatie, populisme en polarisatie – tot zorgvuldigheid, historische gevoeligheid en inzicht.” Hun motief is dat een heroplevend antisemitisme en de beeldvorming rond Joodse mensen in het bijzonder, en minderheidsgroepen in het algemeen, de broze samenleving die we kennen kunnen bedreigen.

 

            Carnaval is, volgens Wikipedia, een feest van zotheid, spot en uitbundigheid. Het is “een levende spotprent in stoetvorm”, dixit De Standaard (15 02), men lacht er met alles en met iedereen. Vorig jaar dreigde Carnaval Aalst van de Unesco-Werelderfgoed-lijst te vliegen, waar het tot verbazing van velen op prijkte, na felle reacties van, o.m., het Forum der Joodse Organisaties en het Coördinatiecomité van Joodse Organisaties in België. Het incident haalde de internationale pers, ongetwijfeld meer ingevolge die reacties dan ingevolge de stoet zelf.  Toen werd de stoet gehekeld als uiting van antisemitisme, vandaag wordt ervoor gewaarschuwd omdat de stoet instrumenteel zou zijn in de verdere verspreiding van antisemitisme.

            In Aalst denkt men “het laatste bastion te zijn van de vrije meningsuiting” (DS 15 02), en de Stad stond op zijn “recht” op carnaval en stapte zelf op bij de Unesco-Werelderfgoedlijst om de blamage voor te blijven. Zijn ze daar, écht, “het laatste bastion van de uitingsvrijheid? Dat is toch echt onzin.

CARNAVAL CHOQUEERT. ET ALORS ?

            Vorig jaar schreven wij al dat de stereotiepe afbeelding van de Joodse mannen misplaatste humor is, ongepaste bejegening, oerdom, stuitend en weerzinwekkend (De Aalsterse Praalwagen: misplaatst zeker, maar strafbaar? 06 03 2019). Het is toch eigenaardig om zo veel onfatsoen te willen voorstellen als een hoogtepunt van de expressievrijheid…?! Dat is het dan ook niet, want ook die vrijheid bestaat in beginsel binnen de rechtsstaat, en die vooronderstelt respect voor de waardigheid van elke menselijke persoon, ongeacht haar of zijn bijzondere kenmerken of eigenschappen.

            Carnaval heeft nu wel, als volksfeest, de afwijkende eigenaardigheid dat het eenieder te kijk kan zetten en te schande kan maken. In beginsel kan dat dus, en ook dat valt binnen de beschermde uitingsvrijheid, met name omdat deze niet alleen uitingen beschermt die ons onverschillig laten, maar ook degene die ons choqueren,  verontrusten of beledigen. Dat is de geijkte motivering van bijna alle arresten van het   Europees Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg. Fijnzinnigheid of fatsoen, historisch bewustzijn of betekenis zijn daarbij op zichzelf niet aan de orde.

TEGENSPRAAK IS HET STERKSTE WAPEN

            Tegelijk moeten we ons wel durven verzetten tegen een zgn. “recht om te beledigen”, waarvan sommigen beweren dat het zou bestaan. In onze rechtsstaat is dat niet zo: belediging is altijd een misdrijf gebleven, en terecht. Dat geeft de spanning aan die er is tussen ruime uitingsvrijheid enerzijds en menselijke waardigheid anderzijds. Eenieder heeft er recht op om niet beledigd te worden, maar tegelijk moet eenieder over een groot incasseringsvermogen beschikken ten opzichte van onwelgevallige, verontrustende, choquerende en beledigende uitingen, ook ten aanzien van zijn of haar persoon. Dat is de spanning tussen twee strijdende rechten.

In een democratische rechtsstaat wordt dan traditioneel gekozen voor een zeer ruime uitingsvrijheid. Immers, het betere antwoord is om te antwoorden, om te reageren met andere uitingen, om tegengas te bieden met tegenspraak. Het betere antwoord op bad speech is niet less speech, maar more speech. Die optie is fundamenteel.

EEN BEETJE CENSUUR, TOCH MAAR DAN?

            De academici doen met hun oproep het omgekeerde. Ze willen toch dat de media, tja… niét zouden publiceren wat er in Aalst opnieuw gaat gebeuren: de representatie van Joden die een geheel van hilarische, satirische en sarcastische kenmerken die men aan ze toeschrijft uitvergroot en stereotypeert. De onthouding van publicatie lijkt toch wel erg op censuur, ook als men zou volhouden dat het dat niet zou zijn.   Is het hun wens dat journalistiek in de toekomst de werkelijkheid verbloemt of vertekent? Ik kan het bijna niet aannemen, maar het is wel de strekking van hun vriendelijk verzoek: “Dames en heren van de pers, gelieve vanaf heden fake news te organiseren, het is voor de goede zaak”. Het lijkt toch een beetje ondoordacht als stellingname.

            Destijds bestond de indruk dat men vooral wilde reageren tegen antisemitisme, als uiting van de – bij definitie aanwezig geachte – antisemitische gevoelens van degenen die de stereotypering gebruikten, met name de carnavalisten. Er is een sterk vermoeden dat zij zich in die toegeschreven gevoelens niet herkenden, en eerder op onnozele manier naar stereotyperingen hadden gegrepen zonder daarbij verder stil te staan. Vandaag wordt opgeroepen om geen visuele ruchtbaarheid te geven aan carnavaleske representaties van joden, om een vastgestelde groei van antisemitisme niet verder aan te wakkeren.

WEL OERDOM EN ONFATSOENLIJK, MAAR GEEN STRAFBARE DISCRIMINATIE

            De forse reactie van vorig jaar riep op tot strafbare veroordeling van wat naar ons recht niet strafbaar is. Dat is inmiddels ook het uitstekend geargumenteerd oordeel van Unia (https://www.unia.be/files/Documenten/Publicaties_docs/Carnaval_2019_NL.pdf).

De verontwaardiging en de grootschaligheid van de roep om veroordeling van de Joodse organisaties van vorig jaar, gaf   een niet een te vermijden grote aandacht  aan deze zaak. Daardoor werd de representatie uit de carnavalcontext getild, op een niveau van intellectueel debat. Die combinatie spoort, uiteraard, niet. Het ging “maar” om een carnaval-item, naast tientallen andere schandaalverwekkende expressies. Maar de concrete omstandigheden, in dit geval dus precies carnaval, plaatsen de representatie buiten bereik van legale kritiek: zo is nu eenmaal de vaste rechtspraak.

HET GAT ZIT NU IN DE HAAG

            Men kan wel aanvoeren dat het gaat om afbeeldingen die precies refereren naar wat in de afschuwelijke jaren ’30 de aanzet werd tot de Shoah, maar zijn daar geen zaken verbonden die contextueel echt niet te verbinden zijn? Nu deze verbinding gemaakt is, is ze ook niet meer weg te denken: het blijft altijd een onwerkzame poging om het gat uit de haag te knippen.

            Het gaat om te ver uit elkaar liggende categorieën, waarvan het … euh… waardenkader niet goed te verzoenen is. De draak steken met alles, versus een rauwe kreet van onverwerkbaar Shoah-leed… Kan men dat type van gevoeligheid doen binnendringen in de carnavaleske sfeer die bruist van totale afwezigheid van eerbied, terughoudendheid en finesse, ja van brutaliteit, onfatsoen, provocatie en vulgariteit? Ik geloof het niet echt.

In het Vlaamse Parlement werd terecht naar voor gebracht dat sommige uitingen die men kan doen binnen de ruime grenzen van onze vrije meningsuiting, toch moreel verkeerd en totaal fout zijn. Oproepen om de camera stil te leggen bij verslaggeving zijn voor redacties ondenkbaar, en ze werken ook niet in een wereld van “social media”. Ze ontroeren een beetje door simplisme.

Het is zoals Journaals, Terzakes en Afspraken wereldbekendheid gaven aan de domme mysogyne uitspraken van een plastisch chirurg in een zaaltje voor enkele tientallen studenten van de UGent, omdat de journalistieke agenda nu eenmaal die van de “social media” imiteert.

Dat is spijtig, maar het is niet anders. Daar is veel ruimte voor redactionele verbetering, maar een oproep aan redacties om hun werk niét te doen, draagt daar niet echt toe bij. Ze moeten hun werk doen, daar is correcte verslaggeving van een rauwe werkelijkheid bij. Maar ze kunnen op veel vlakken ook beter.

 

 

 

 

 

Leo Neels