Sven Mary op de Brandstapel! Een rechtszaak is niet altijd de magische oplossing voor wie zich gediscrimineerd of slechts behandeld voelt.

Wie zich vandaag niet gediscrimineerd voelt of achtergesteld, en niet belaagd of anderszins strafbaar onheus bejegend, is nog niet helemaal mee. Gelijkheidsdenken en  pleidooien voor fatsoenlijk gedrag worden steeds meer in  wetten vastgelegd, strafwetten zelfs, en zo mogelijk met verhoogde straffen, bevel om ze effectief uit te voeren, en opheffing van verjaringsbepalingen.

We geven blijk van een ongebreideld geloof in juridisering van de menselijke omgang, en het parlement is het spoor op dit vlak totaal bijster. Het stort zich op onbedachtzame wijze op symboolwetgeving die goed justitieel beleid belemmert. We veronachtzamen dat rechtsregels eigen wetmatigheden kennen, en ook beperkingen, onder meer inzake handhaving.

Om met een ander voorbeeld te starten: onze fiscaliteit is een fiscaliteit van particuliere belangen: met enige overdrijving gesteld, elke vogelpikclub heeft of verdient haar fiscale aftrek. De chaos die hiervan het resultaat is, maakt verstandig fiscaal beleid onmogelijk, belastinginning inefficiënt en duur, en fatsoenlijke hervorming onmogelijk.

HET GELIJKHEIDSPRINCIPE. HELDER, TOCH?

Op dezelfde wijze knoeien we met de gelijkheid. In 1831 kon het nog met een korte principiële bepaling in de Grondwet, het duurde, uiteraard, decennia eer er werk werd van gemaakt. Maar de regel was helder, geïnspireerd door het revolutionair Verlichtingsidee hierover: mensen zijn onderling zéér verschillend, maar we abstraheren al die verschillen en behandelen elkaar wederkerig als gelijken, als personen met dezelfde waardigheid en rechten. Moeilijker is het niet.

Gelijkheidsdenken vergleed in de supermarkt van de verzorgingsstaat van kansengelijkheid naar resultaatsgelijkheid, voorts naar zgn. non-discriminatie, dan naar positieve discriminatie, en nu naar de huldiging van alle mogelijke identitaire kenmerken. We waren in de discriminatiewet al aan 19 potentiële discriminatiegronden (sic!), er waren de sexisme-discriminaties in een aparte wet, er schuilt nog een verbod van taaldiscriminatie in de talenwetgeving en ongetwijfeld vergeet ik er nog.

IS ER NOG EEN GEDISCRIMINEERDE IN DE ZAAL?

In zijn wijsheid heeft het parlement er weer een lange lijst aan toegevoegd. Met passende emotie, en dus unaniem. Discriminaties, aldus de huidige lijst, op grond van zwangerschap, bevalling, het geven van borstvoeding, moederschap, adoptie, medisch begeleide voortplanting, geslacht, geslachtsverandering, genderidentiteit, genderexpressie of seksekenmerken, en vaderschap of mee-moederschap zijn nu ook verboden. Oef! Die groepen waren tot recent ongetwijfeld schandelijk gediscrimineerd, want ze hadden nog niet hun eigen  benoemde anti-discriminatiebepaling…

Het gezond verstand is uit deze debatten weggeëbd, en morgen staat de vereniging van de blond- of ros-harigen aan de deuren van het parlement, en wordt er weer een noodwetje tot wijziging van de discriminatiewet gestemd. We zijn elk spoor nu bijster. (Zie ook mevr. Lahaye in DT van 6 maart). Is er daar nog iemand die overzicht behoudt, een beetje toezicht op wat verwettelijkt wordt, en hoe? Of laten we dat maar over aan de emotie van de dag? In een rechtsstaat – en er zijn er steeds minder in de wereld – is dat toch een merkwaardig achteloze omgang met één van onze grote historische verworvenheden.

EEN RECHTSBESTEL VERGT KWALITEIT

Een rechtsstaat stelt heel hoge kwaliteitseisen aan wie ermee omgaat. Dat geldt ook voor de wetgever, net zoals voor magistraten, advocaten of politici. Helaas, kwaliteit is in de moderne democratie niet gegarandeerd. Er is een “re-set” nodig op dit vlak.

Recht bestaat niet zonder handhaving, en met al die discriminatie-tierlantijntjes hebben we het gelijkheidsprincipe wel erg gebanaliseerd. Er komen nu al buiten-gerechtelijke  overheidsinstituties aan te pas om zaken te onderzoeken, klachten in te dienen en rapporten te schrijven. En het is nu mode om u verongelijkt te voelen, niet erkend als u bent in ùw meest intieme identitaire kenmerken. Vroeger leidde dat tot poëzie, vandaag tot rechtszaken.

RECHTSHANDHAVING OF HET VERMOEDEN VAN SCHULD?

De handhaving is problematisch, maar ook dat wordt veronachtzaamd. De eerste handhaving geschiedt nu in de emo-justitie van de publieke opinie, volgens de geijkte cyclus: verontwaardiging, eisen tot eliminatie, standrechtelijke media-executie. Klaar. We krijgen langzaam een lijst van personen die dit overkwam en die worstelen met de vraag of en hoe men zich tegen dit geweld kan verdedigen. Het vermoeden van onschuld werd het vermoeden van schuld. Er is een heel destructieve kant aan de identitaire en de me too-sensatie.

Eenieder heeft in de rechtsstaat recht op een ongeschonden reputatie, op vrijwaring van haar of zijn eer en goede naam. Zet je er maar eens aan zodra je genoemd wordt in een discriminatiezaak, een belagingszaak, een zaak van ongewenst gedrag. Magistraten moeten daarover nog professioneel en in eer en geweten kunnen oordelen, ook wanneer personen al journalistiek zijn fijngemalen.

Heeft men al eens nagedacht over de problematiek van écht bewijs in deze delicate zaken? Over het belang van de concrete omstandigheden, over de inschatting van intenties, of van de grens tussen handelingen met en zonder toestemming? Buiten de expliciete geweldsdelicten, en in private vertrouwelijke omstandigheden, zijn dit soort zaken moeilijk te bewijzen. Dat is objectief zo en het maakt vervolging complex. Eigenlijk maakt het juridisering complex, misschien zelfs onwenselijk. Daar denken we echter niet meer over na. Dat zou nochtans échte goede journalistiek zijn, kom daar maar eens om?

Het is inmiddels zo dat men zich bijna niet of helemaal niet meer kan verdedigen –  daar is geen oog meer voor. In de rechtsstaat zijn nochtans beide aspecten van gelijk belang: we gedogen geen oneigenlijk gedrag, maar we mogen ook geen veroordelingen willen die niet gebaseerd zijn op zeer soliede bewijslast. Het vermoeden van onschuld is er te belangrijk voor.

RECHT EN EMOTIE BEHOREN TOT EEN  VERSCHILLEND REGISTER

De omstandigheid alleen al dat een boekje is gepubliceerd zoals “Hoe legaal te flirten” van prof. Liesbet Stevens, zou komisch zijn als het niet zo tragisch was. Indirect maar zeker geeft het de fundamentele grens aan van juridisering in dergelijke materies. Natuurlijk wil niemand seksueel geweld, net zo min als ander geweld. Natuurlijk wil men dat seksuele handelingen nooit rusten op geweld, maar altijd geschieden met wederzijdse instemming.

De meeste personen voelen wel goed de grens aan, maar wat als iemand van idee verandert? Wat als men er zich achteraf toch over beklaagt? Wat als men dat niet alleen doet in intieme persoonlijke kring maar publiek, met de megafoon van de zgn. sociale media?

Om even een ander actueel vergelijkingspunt te nemen: het kon recent zelfs zo zijn dat familieleden die de euthanasie van hun zus bijwoonden, daar nadien strafklacht tegen neerlegden, én dat – godbetert ! – het parket jaren later de drie artsen voor het Hof van Assisen dagvaardde wegens “moord door vergiftiging”. Pardon? Jawel, 2019! Tragischer kan men de grens van juridisering niet vaststellen.

We verglijden nu naar publieke terechtstellingen à la minute. Kijk naar de dwaze testosteronuitspraak van mr. Mary in het wetenschappelijk tijdschrift Nina: direct afgebrand voor onnozele stoere praat op vrouwendag; deskundigen die in media de strafbaarheid aangeven van een provocatieve uitlating. Gaat het allemaal een beetje?

MEDIA WORDEN PARTIJ

Media kunnen de grens nog verder verleggen. In deze materie worden ze justitiële actoren, net zoals in één van de zwartste periodes van de Vlaamse gerechtsjournalistiek, toen – horresco referens– de zaak “Notaris X” speelde: pure journalistieke schuldigverklaring  van een persoon, op basis van een half gelekt gerechtelijk dossier, langdurige mediacampagne tot verdachtmaking van magistraten die er in hun juridische beoordeling anders over oordeelden. Een zwarte pagina in de Vlaamse journalistiek.

Het gebeurt opnieuw. Nu net omdat een procespartij, die mee aan de basis ligt van “het geval” media-aandacht poogt te vermijden. Men heeft er, zoals altijd, te weinig over nagedacht bij de goedkeuring van de belagingswetgeving en haar potentieel gerechtelijk gevolg. Een vertrouwelijk dossier van een integriteitspersoon binnen een bedrijf leidde tot de directe verbreking van de overeenkomst met een producer en schermgezicht, die sedertdien weggehoond wordt. Hoe kan zo’n man zich verdedigen? De schandpaal is slechte journalistiek, schreven we in november 2017; in een vergelijkbare zaak van een uroloog schreven we in 2019 over Het journalistiek schietkraam.

PLEITJOURNALISTIEK

Recent werd in een krant een flink deel uit het vertrouwelijk gerechtsdossier van de zaak van de tv-man gepubliceerd (DM 22 februari). Er werden zonder enige schroom elementen uit ondervragingen gepubliceerd, al dan niet correct –dat weten we niet. Men doet maar wat.

Schending toch van de vertrouwelijkheid van zulk dossier, en iets te makkelijke journalistiek op basis van eenzijdige lekken.  Ditmaal volgde – werkelijk! – een heus editoriaal, met een forse oproep aan de betrokkene om zijn procesattitude te veranderen. Dat is echte partijdigheid, destijds “dé” journalistieke doodzonde. Ja, het is zo dat er een publiek proces kan komen tegen de man; zijn reputatie ligt nu al jarenlang te grabbel, een beetje ook ingevolge zijn eigen wat naïeve video die hij destijds de wereld inzond. Maar vooral toch door de immense en ongenuanceerde journalistieke overdrijving.

FATSOENLIJK GEDRAG, OOK BIJ DE NAZORG

De kwestie van het publiek proces, waarin de identiteit van de tot nu toe niet gekende dames die zich onheus behandeld voelden, toch bekend zou worden, is een essentiële kwestie. Ten opzichte van zgn. slachtoffers van seksuele delicten geldt dat media hun identiteit niet bekend mogen maken; nooit hebben we evenwel slachtoffers van seksuele delicten beter gekend dan deze van de zaak-Dutroux. Men ziet de paradox.

Ten aanzien van belaging geldt het publicatieverbod niet. En nu kijken ze met vreze uit naar de opheffing van hun anonimiteit, wat ze niet wensten; ze wensten slechts de stopzetting van wat ze blijkbaar onoirbaar gedrag vonden. Opmerkelijk is dat media hun identiteit nooit hebben genoemd, een zeldzame demonstratie van terughoudendheid. Maar media zijn altijd wel doorgegaan met hun belaging van de verdacht gemaakte man, die sinds zijn ontslag lang aan de publieke verachting is blootgesteld.

En nu vindt een redactie er niets beters op dan, op basis van een selectie van het dossier, en al dan niet van verbeelding, publiek op te roepen tot wijziging van processtrategie! Een signaal te meer dat we de limieten van juridisering al ver hebben overschreden. Dit is geen materie voor journalisten, en eigenlijk leent een strafvordering, met al haar rigiditeit en wetmatigheden, zich in het geheel niet tot een goede maatschappelijke afhandeling van zulke zaken.

Goede maatschappelijke afhandeling vergt sereniteit, nuance, bedachtzaamheid, respect voor het leed van vrouwen die zich belaagd voelden, maar ook voor dat van de al standrechtelijk terechtgestelde man die hen mogelijk onheus bejegende.  Vaak zijn dan zaken beter oplosbaar in een goed gesprek dan met procedures. Is dat niet wat de raadsman van de dames in de zaak van de tv-man suggereerde, toen ze (DT 18.11.2017) verklaarde dat ze “als mens” vond dat de heer De Pauw al zwaar genoeg gestraft was?  Is dat niet een roep naar meer menselijkheid en minder procedure? Kan men een duidelijker voorbeeld bedenken van de grens van juridisering van wat zich daar eigenlijk nauwelijks toe leent?

Kortom, er is een re-set nodig van de onwenselijke juridisering van zaken die zich daar eigenlijk niet toe lenen. De verwachting in de magie van de juridische oplossing is onterecht, en soms creëert de juridisering meer problemen dan ze oplost. In een rechtsstaat is dat een héél ernstige zaak. Daar zou heel veel goede journalistiek over te plegen zijn.

 

Ook op vrtnws.be, 9 maart 2020

Leo Neels