Faaljournalistiek

De eer en goede naam van oud-senator Pol Van Den Driessche behoren vandaag, net zoals zijn politieke en redactionele loopbaan, tot het verleden. Dat is in eerste instantie het gevolg van zijn langdurig menselijk falen in hiërarchische posities ten opzichte van vrouwen, zoals dat nu gebleken is uit zijn persbericht van 22 april. Misschien was zulk gedrag 15 jaar geleden nog te situeren in het grensgebied van masculiene stoerheid, maar sedert langere tijd en vandaag is het strafbaar. Een té langdurige en té frequente inbreukmakende attitude van dit type leidde tot de zelfdestructie die PVDD is overkomen. Laat daar geen misverstand over zijn. Het is zijn attitude die PVDD uit de bocht doet gaan, dat stond al langer vast. Het kon vroeger of later gebeuren, maar het moést eens of anders gebeuren. Dat is niet de fout van media of van verlaten politieke partijen, dat is de fout van ontoelaatbaar gedrag van de betrokkene. Daar moet niet flauw over worden gedaan, noch genuanceerd. Dergelijke misbruiken zijn in onze moderne samenleving onwenselijk, laakbaar en strafbaar.

HUMO (17 april) voerde PVDD op als “DSK in Vlaanderen”, en dergelijke hyperbool was ten aanzien van een delicaat onderwerp als machtsmisbruik in een professionele relatie ingevolge sexueel getinte avances, zonder meer journalistiek grensoverschrijdend.

Opmerkelijk was dat anonieme klachten van vroeger belaagde dames – 4 journalisten en 2 politici – vergezeld gingen van de verhalen van twee dames, die met naam en toenaam getuigden over feiten die meer dan 15 jaar oud zouden zijn. Dan waren die feiten strafrechtelijk verjaard. Dan is een noodzakelijke journalistieke afweging of strafrechtelijk verjaarde feiten nog journalistiek relevant gebleven zijn. Immers verjaring houdt in dat aan vervolging geen maatschappelijk nut meer wordt toegekend na verloop van de verjaringstermijn. Dan lijkt het ook niet vanzelfsprekend dat men later nog overgaat tot journalistieke problematisering. Neemt verjaring ook de maatschappelijke relevantie van de feiten weg, en zijn zowel slachtoffers als daders gerechtigd tot vergetelheid? Of juist niet?

Ongetwijfeld speelde het publiek geheim mee over de escapades van de man: iedereen wist ervan. Dat leidt dan nu toch tot fors onbehagen, minstens over de plotse en prominente journalistieke belangstelling. Waren redacties en journalisten dan voorheen niet plichtig aan schuldig verzuim? Waarom zwegen collega’s-journalisten destijds? Zou het uit een vorm van macho-negationisme zijn geweest, of gedreven door een groot respect voor het privé-leven van de slachtoffers of van PVDD, of gewoon uit een zekere vorm van laksheid en gemak? Het laatste moet niet uitgesloten worden geacht, in de mate waarin de feiten al wat gedateerder waren en destijds niet zo aanstootgevend of inbreukmakend werden geacht als nu. Retro-actieve scherpslijperij – toepassing van recente ethische inzichten op situaties uit het verleden – is minder ethisch dan men denkt, en lijkt op retro-actieve werking van wetgeving, die ook niet correct is.

Kortom, het is niet zo zeker dat “de” media hier al de fouten treft die men ze dezer dagen heeft verweten, noch dat sommige redacteurs(-trices) zo foutloos opereerden als ze in hun plots verworven ethisch inzicht wilden voorhouden. Dubieus, ergerlijk en misplaatst is de betweterige standrechtelijke executie van de Raad van Bestuur van de Vereniging van Vlfaamse Journalisten van 19 april (www.journalist.be ). Immers, buiten die eenzijdige veroordeling van een ex-collega bracht de plotse positionering werkelijk niéts bij. Vanwaar die late flinkheid? Zou de Raad van Bestuur van de VVJ ook gebonden zijn door de eigen deontologische code, of niet?

Het debat over de grenzen van berichtgeving over het privé-leven van politici is gekenmerkt door dubbele standaarden. Immers, politici kiezen soms voor politieke beschadiging van hun tegenstrevers door exploitatie van hun privé-leven. In de UK is dit, helaas, de standaard geworden, bij ons, gelukkig, nog niet.

Het verweer tegen zulke bekendmakingen komt al wel uit die hoek, want snel zag men bij de nieuwe partij van PVDD politieke tegenstrevers als bron of uitlokkers van de publicatie. Al even opmerkelijk is dat die tegenstrevers zulks krachtig ontkenden, terwijl ze er toch allusie op maakten dat juist het onoirbaar gedrag van PVDD tot de verkilling van zijn relatie met zijn vroegere politieke partij had geleid. Tja, dan ben je politiek natuurlijk al mee op weg om aan het peper en zout van het privé-leven politieke relevantie te geven. Na vorige week is het politieke ambt weer wat gevoeliger voor onthullingen uit de private hoek; ook kan worden gevreesd dat sommige journalisten nu weer aannemen dat de grenzen van journalistiek fatsoen weer wat dunner zijn geworden.

Als HUMO het wil houden bij een maatschappelijke kritiek, dan kan het een ethisch inzicht tonen door het aanvankelijk aangekondigd vervolgverhaal – aangekondigd als… “het openen van de poorten van de hel” – nu niét te drukken, en de eventueel gedrukte oplage te vernietigen. Over hel en hemel gaan de media immers niet, en de betrokken redacteur liet ermee in zijn weinig-ethische kaarten kijken.

Tenslotte lijkt het zo te zijn dat de dames die zich beklaagd hadden of wilden beklagen over PVDD’s handelwijze kontakt hadden gezocht met zijn nieuwe partijvoorzitter; die zou hen hebben doorverwezen naar de lokale partij-afdeling. Dat lijkt ook sterk op de toepassing van een dubbele standaard, één voor de lokale afhandeling van klachten van deze omvang, en een andere voor de nationale aankondiging van het lijsttrekkerschap.

Alleen maar verliezers.

Leo NEELS
Mediarecht KULeuven en UAntwerpen

matuvu