Zonderwoordenjournalistiek

De Morgen verklaarde het woord allochtoon, althans in zijn kolommen, prematuur dood (Wouter Verschelden, “Waarom wij, De Morgen, het woord allochtoon niet meer gebruiken, 20 sept.). De aankondiging bevatte een genuanceerd argumentarium en getuigde van trots over de eigen stap. De hoofdredacties van DS en Knack lieten al weten dat ze het woord nog maar zelden gebruiken, er wordt al langer naar meer genuanceerde of meer fijnzinnige aanduidingen gezocht. Maar de aankondiging van DM is radicaal, en ze is zelfcensuur.

De krant roept hiermee fijntjes de herinnering op aan een periode waarin zij destijds half Vlaanderen blameerde als “non-believers”. Dat was een zielige poging van de redactie van DM om degenen te discrimineren die twijfelden aan de fantastieverhalen van de zgn. “getuigen X” in de marge van de zaak- Dutroux. Bij gebrek aan deugdelijke aanwijzingen van aannemelijkheid van de toen gepubliceerde onzin, greep DM naar het wapen van de uitsluiting: de believers tegen de non-believers. Cordon sémantique, of semantisch getto, voor al wie geen geloof hechtte aan wat toen het product was van de complete negatie van journalistiek fatsoen. Het kan verkeren.

Gelukkig laten woorden zich niet bij proclamatie afschaffen, ze zijn iets hardnekkiger, en je hebt een serie van aanduidingen en connotaties nodig om maatschappelijke zaken te benoemen. Sommige uitdrukkingen zijn niet altijd heel adequaat, ze geraken ook wat gedateerd, maar sommige blijven nodig in een maatschappelijk debat. Overigens: ook in het maatschappelijk debat dat beoogt de problemen met sommige groepen te benoemen, te analyseren of tegemoet te komen. Voordeel van de bizarre aankondiging van DM is dat hierover nu een keurig, gefundeerd en breed maatschappelijk debat is gevoerd, met een grote diversiteit aan opinies.

Wij vinden zo’n breed intellectueel debat vanzelfsprekend, en dat doet ons snel denken dat onze manier van handelen de universele standaard is. Dat is niet zo. België prijkt tamelijk eenzaam met maar een handvol landen in een lijst van hoge scores in de World Press Freedom Index 2012 (http://en.rsf.org/IMG/jpg/carte2012-2.jpg ) .

In heel veel landen, of culturen, of bij sommige religies, wordt zulk maatschappelijk debat gevoerd met getier, geroep, brandstichting en geweld. Salman Rushdie, de Deense Mohammed-cartoonist, of de anarchisten van Charlie Hebdo kunnen er van mee spreken. Het vraagstuk is internationaal, ook China en Rusland, terug bijna perfecte dictaturen, of Italië waar Berlusconi een media-bunga-dictatuurtje had opgezet, of de US met aberraties zoals FOX NEWS, die een ijselijke propagandistische zender werd voor de extreme vleugel van De Republikeinen.

Er bestaat groot meningsverschil over zaken, zoals een tegensprekelijk debat, die wij als essentieel zien, en anderen als bijzonder bedreigend. De vrijheid van meningsuiting en het recht op een eerlijk proces zijn zo twee – historisch relatief recente – hoekstenen van de opbouw van de Westerse burgerlijke samenleving. We zijn er maar zeer matig in geslaagd om brede bevolkinsgroepen die al jarenlang bij ons zijn, en waarvan de tweede en derde generatie hier geboren is, (vroeger zou hier gestaan hebben: de allochtonen in onze steden) die inzichten bij te brengen. En de fanatici van hun godsdienst prediken met heilig vuur tegen deze beginselen, die wij als fundamentele en universele rechten en vrijheden, of: rechten en plichten, ervaren. De kloof wordt eerder groter dan kleiner, zo is de perceptie; misschien omdat degenen die de kloof willen in stand houden het hardst roepen of relschoppen – (nog) niet omdat ze het best argumenteren.

Mogelijk ook omdat wij zelf besmuikt argumenteren, (nog) te veel beïnvloed door de christelijke traditie van naastenliefde – toch wel wat hoog gegrepen als je maatschappelijk met verdraagzaamheid en tolerantie een eind komt: tolerantie dan wel binnen een referentiekader. De Nederlandse auteur Guus Kuijer schreef er een bijzonder lezenswaardige analyse over: “Draaikonten en haatblaffers. Over de moeizame geboorte van de tolerantiegedachte”, 2011.

Ik wilde eindigen met een citaat van de Grootrabbijn van Parijs, Gilles Bernheim: geen onverdachte bron nu hij heel zeker lijkt van het groot joods-zionistisch gelijk. Maar zijn slotwoord in een opiniestuk in Le Monde (31 dec. 2010) was wel terecht: “Penser librement, cela commence par choisir ses mots, par résister aux automatismes, aux amalgames, aux syllogismes réducteurs et destructeurs.” Maar om woorden vrij en goed te kunnen kiezen, moeten ze wel bestaan, daarin zit het zwaktebod van de hoofdredactie van DM: voor pennenridders is vermijding van discriminatie een nobel doel, en het weglaten van woorden een verkeerd middel.

Leo NEELS
Media-en Communicatierecht ULeuven en UAntwerpen

matuvu