Oorlogstaal

Volgens de Vereniging van Vlaamse Journalisten is de persvrijheid weer zwaar aangeast, en heeft de veroordeling van politiek commentator Yves Desmet een precendentwaarde met een nefast “chilling effect” op commentaarschrijvers, opiniemakers, columnisten, cartoonisten en alle journalisten in het algemeen (www.journalist.be ). Dat de veroordeling tot betaling van een morele schadevergoeding van 1€ dat ontmoedigend effect zou hebben, lijkt me een stoute bewering, zonder betekenis. De VVJ spreekt trouwens met haar forse stellingname haar eigen interpretatie tegen. De volgende dagen zal wel blijken dat alle genoemden, wellicht zonder uitzondering, hun meningsvrijheid ruim zullen inzetten om – zoals de stellingname van de VVJ – de rechterlijke beoordeling te hekelen. En terecht.

Wel had Desmet zeer extreem uitgehaald naar de Antwerpse procureur-generaal Liégeois (DM, 12 januari 2012). Ter herinnering, dat gebeurde naar aanleiding van de zgn. Antwerpse magistratenoorlog: extreme onenigheid in Antwerpse gerechtelijke kringen, waarbij de PG substituut-procureur Van Calster van het diamantfraude-onderzoek haalde. Misschien om te voorkomen dat er opnieuw een illegaal KB-Lux- dossier in de maak was: onregelmatig gerechtelijk onderzoek dat later ondeugdelijk zou blijken? De geschiedenis zal het uitwijzen. Kern is dat het Antwerps parket-generaal zijn visie met extreme middelen doordrukte. Wellicht hadden PG en substituut niet echt de minst onopvallende piste gekozen om het verloop van het onderzoek in een kwestie van mogelijk grote criminaliteit sereen te laten verlopen. Dat genereerde massale media-aandacht, en terecht: het betrof ongetwijfeld een belangwekkende aangelegenheid van algemeen maatschappelijk belang.

Ook Desmet had er zich over gebogen, in de hem kenmerkende stijl: wrang, scherp, cynisch en snoeihard. Zijn slot luidde: “Je zou het haast een ‘schijn van partijdigheid’ kunnen noemen. Of, mocht het woord niet zo oudmodisch klinken, pure klassejustitie.” Uppercut voor een magistraat: de scherpst denkbare opinie van voor-oordeel, de negatie van het onafhankelijk oordeel, een brutale mening over rechterlijke onbekwaamheid.

Een dergelijke mening is straffe kost, die men niet licht kan afdoen als een “uiterst normale uitoefening van de expressievrijheid”, zoals de VVJ wil voorhouden. Het is een extreme opinie en extremen zijn niet “uiterst normaal”. Toch beschermt de expressievrijheid forse meningen, ook meningen die schokkeren, storen of beledigen. Ja, meningen zijn vrij, wanneer zulke waarde-oordelen toch ook redelijkerwijze rusten op een zekere feitelijke grondslag, op een zekere mate van eerlijkheid of goede trouw, eerder dan op puur bewijs van hun juistheid of aannemelijkheid. Meningen zijn noch juist noch objectief, ze zijn per definitie subjectief en verschillend, dat is hun rijkdom, en daarom zijn ze ruim beschermd.

Daar komt bij dat de rechtspraak de media een grote bandbreedte geeft inzake hun woordkeuze en uitdrukkingswijze, tot en met de overdrijving of zelfs de provocatie kunnen in journalistieke stukken betreffende belangrijke maatschappelijke debatten van algemeen belang beschermd zijn.

Het vonnis van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Mechelen beoordeelt de mening van Desmet zoals rechters alleen feiten mogen beoordelen, op grond van de afwezigheid van feitelijk bewijs van hun aannemelijkheid. Die benadering houdt geen steek: meningen zijn niet bewijsbaar, men kan hooguit oordelen over de goede trouw waarmee ze zijn gevormd. Bewijslast eisen voor de juistheid van een mening is op zichzelf strijdig met de basisbeginselen van expressievrijheid. Op dit punt bevat het vonnis ook een manifeste contradictie: Desmet wordt aangewreven dat hij van eigen onderzoeksjournalistiek niet doet blijken in het opiniestuk. Hoezo? Fact checking is toch, bij definitie, geen opiniëring? Verder verwijt het Hof dat het bronnenonderzoek van Desmet “zich heeft beperkt tot persartikels van derden, waarvan de strekking graag werd overgenomen”. Dat lijkt toch eerder een bewijs van aanwezigheid van een redelijke grondslag voor de vrije opiniëring van de commentator? De rechtbank voegt eraan toe dat hij de strekking van de persartikels van anderen “zelfs versterkt” heeft weergegeven. En dan? De rechtspraak beschermt scherpe formulering, ”…also those opinions that shock, disturb or offend”. De opiniëring van Desmet wordt aangemerkt als “foutief uit het oogpunt van objectieve berichtgeving”. Een verdere ongerijmdheid: opiniëring is niet te meten met de maatstaf van objectiviteit, dat een begrip is dat verwijst naar bewijslast voor feiten.

De rechtbank oordeelt dat de commentaren van Desmet van aard zijn “om bij het publiek de indruk te wekken van corruptie of partijdigheid in hoofde van de PG”, en hier ontbreekt de nuance “zouden kunnen van aard zijn…”. In zijn slotpassage (hierboven aangehaald) concludeerde Desmet in die richting, met de woorden “haast een schijn van partijdigheid” en “pure klassejustitie”, doch in de voorwaardelijke wijze: “Je zou het haast een schijn etc….”. Zulke nuances zijn belangrijk, omdat vaste rechtspraak is dat men het geheel van een bestreden publicatie beoordeelt, en in de afweging de contekst moet meenemen, o.m. de andere persartikelen waarvan Desmet – dixit de rechtbank – de strekking overnam. In de gevestigde mediarechtspraak zijn dat elementen die eerder de aansprakelijkheid van de individuele publicatie en een commentator uitsluiten. Hier wekt de rechtbank de indruk de redenering om te keren.

De rechtbank detecteert ook een punt van partij-ongelijkheid in hoofde van de PG, die zich “omwille van de specificiteit van zijn ambt nauwelijks kan verdedigen”. Ik meen evenwel dat parketmagistraten hun beleid wél kunnen verdedigen, zoals trouwens pas nog de Antwerpse Procureur moedig en met verve deed (DS 12 januari). Maar… als de rechtbank van mening is dat de PG zijn beleid nauwelijks kan verdedigen, kan dan de vordering in schadevergoeding van zijn echtgenote ten aanzien van het gerechtelijk optreden van haar man ontvankelijk zijn? Dat lijkt me innerlijk tegenstrijdig. De rechtbank gaat erover heen, en beschouwt dat de percepte van het publiek over de persoon van de PG schade kan toebrengen aan hemzelf en zijn familie, waaronder zijn echtgenote, op wie die schade afstraalt. De rechtbank spreekt zich hier uit over schade aan de PG die geen procespartij is, en afgeleide schade aan zijn echtgenote. Bevreemdend, omdat eer en reputatie persoonlijkheidsrechten zijn, verbonden aan elk individu. Zou het huwelijk deze collectiveren? Zouden derden voor de persoonlijkheidsrechten van handelingsbekwame individuen kunnen opkomen? Zou de echtgenote schade lijden door beleidskritiek op het werk van haar echtgenoot, ook als die beleidskritiek in maatschappelijke zaken scherp geformuleerd is, en beleidskritiek op acties van een een PG haast fataal haar of zijn persoon kunnen betreffen? Kwesties die motiveringen waard waren die de lapidaire tekst van het vonnis niet verstrekt.

Zou het ook kunnen dat de PG, in zijn publieke functie, de reputatiestorm oogst door zijn, tja… opmerkelijke, licht theatrale attitude ten opzichte van het diamantonderzoek, en de escalatie van de magistratenoorlog? Zou het kunnen dat de reputatieschade van zijn echtgenote, die de rechtbank aanneemt, het gevolg is van zijn originele beleidsstappen, eerder dan van één van meerdere journalistieke commentaren van gelijke strekking?

De rechtbank overweegt nog dat de terminologie “volstrekt onnodig (was) om de opinies weer te geven”. Dat lijkt een reminiscentie aan oude rechtspraak waarin de zgn. “onnodig grievende toon”, op zichzelf beschouwd, als foutief werd aangemerkt. Die rechtspraak is voorbijgestreefd door de vaste jurisprudentie van het Hof voor de Rechten van de Mens, en door tientallen Belgische vonnissen of arresten. Toon en formulering van opiniëring die fors zijn, zijn, op zichzelf beschouwd, zelden nog onrechtmatig. Zeker wanneer de opinie en toon rusten op een voldoende feitelijke achtergrond of grondslag in een maatschappelijk debat van algemeen belang, valt de uitdrukkingswijze zelf slechts in extreme gevallen onder het burgerrechtelijk foutbegrip in mediazaken, namelijk samengelezen met de substantie zelf van de zaak, de inhoud.

Over de opinies en de stijl van Desmet kan men van mening verschillen, doch beleidscommentatoren moeten helder kunnen zijn over beleid, en, bij afleiding, over personen die publieke beleidsfuncties waarnemen. Ze moeten vrank en vrij kunnen formuleren, dat houdt beleidslui bij de klas. Hoge bomen vangen veel wind, zo vat de volksmond het leerstuk samen, en dat is ook terecht. Waar beleid aan vrije en vranke meningsuiting ontsnapt, loopt het altijd mis. Vandaar een vranke opinie over een rechterlijke uitspraak die belangwekkend is. Vranke opinie, met argumenten. Landt de zaak Desmet nu niet best voor het Hof van Beroep, waar minstens de lapidaire motivering moet worden herzien, en zou kunnen blijken dat een deugdelijke motivering een andere beslissing schraagt?

Last but not least: volgt er nu een dagvaarding van de echtgenoten van de drie Mechelse magistraten?

Leo NEELS
Media- en Communicatierecht KULeuven en UAntwerpen
15 januari 2012

Leo Neels