Wetenschapsevidentie vs. Journalistieke Hardnekkigheid

Mogelijk kankerverwekkend” glyfosaat bestaat niet. Het is een willekeurige uitdrukking die de actuele stand van de wetenschap ontkent. Nochtans gebruikten alle media vorige week de term naar aanleiding van de Europese beslissing om het gebruik van dit onkruidverdelgingsmiddel in de E.U. verder toe te laten. Het woordgebruik illustreert de moeilijke relatie tussen journalistiek en wetenschap.

             Eigenlijk moet dat verwonderen want journalistiek streeft naar waarheidsgetrouwe berichtgeving, en wetenschap bestaat er precies in om kennis vast te leggen volgens een aanvaarde wetenschappelijke methode, met gevalideerde standaarden (https://science-explained.com/nl/theorie/de-wetenschappelijke-methode/). Zo ontstaat een bestand van gekende wetenschappelijke waarheden, die worden ondersteund door de kennisclaims die rusten op wetenschappelijke methoden. Die wetenschappelijke waarheden  zijn degelijk gecontroleerde feiten.

Wetenschap moet dus net een preferentiële bron zijn voor degelijke journalistiek, en dat is niet altijd het geval. Ben Goldacre, wetenschapper en journalist publiceerde er eerder al over: Bad Science (2008) en I think you’ll find it’s a bit more complicated than that (2014).  Zijn boek bevat een onderdeel met de titel Bad Journalism. Over povere gezondheidsinformatie in de media hebben we ook bij ons een degelijke website (https://www.gezondheidenwetenschap.be) en over nepwetenschap is er ook opmerkelijke informatie beschikbaar: https://skepp.be .

WETENSCHAP EVOLUEERT EN PRODUCEERT FEITEN

Uiteraard doen nieuwe inzichten en kennis een wetenschappelijk standpunt voortdurend evolueren. Voorwaarde is dat de nieuwe kennis ook rust op nieuw wetenschappelijk bewijs. Daarmee zou men verwachten dat wetenschap voor journalistiek een zegen is. Journalistieke waarheidsgetrouwheid kan net veel waarde ontlenen aan  vaststaande kennis die wetenschap levert. Wetenschappelijke kennis bestaat immers uit feiten: wat bewezen is volgens de wetenschappelijke methode, staat vast.  Dat is toch een buitengewoon uitgangspunt voor journalistiek?

Niet, dus. Daarom vermeldden alle media het “mogelijk kankerverwekkend glyfosaat”. Wat gebeurde met glyfosaat is dat het International Agency for Research on Cancer (IARC)  had geconcludeerd dat glyfosaat “waarschijnlijk kankerverwekkend” zou zijn (2015). Die studie is door het Europees Agentschap voor Voedselveiligheid (EFSA) grondig onderzocht volgens de wetenschappelijke methodiek en heeft geen stand gehouden. Ook vele andere studies zijn gecontroleerd door experten van àlle EU-lidstaten. Resultaat: het product mag verder gebruikt worden. Glyfosaat is niét “mogelijk kankerverwekkend”.

De gehele procedure en het dossier van EFSA, in totaal een pakket van 6.000 pagina’s, is publiek beschikbaar : http://www.efsa.europa.eu/en/efsajournal/pub/4302. Ook EOS-Wetenschap publiceert veel informatie: https://www.eoswetenschap.eu/natuur-milieu/glyfosaat-bron-van-alle-kwaad, net zoals de Belgische Overheidsdienst  Volksgezondheid : www.fytoweb.be/nl/search/site/glyfosaat .

En toch blijft journalistiek hangen bij achterhaalde standpunten.

VERZET TEGEN FEITEN

Het is waar dat er weerstand was tegen de nieuwe goedkeuring van glyfosaat. Die rustte op het  IARC-rapport dat dus door de latere toets van wetenschappelijke controle en nieuw wetenschappelijk studiemateriaal is voorbijgestreefd.

Dat leidt tot eigenaardige reacties. Men valt nu de wetenschappers aan en haalt hun integriteit onderuit. Men maakt de procedure verdacht. Het verwijt wordt nu dat de beslissing rekening heeft gehouden met de door  aanvrager Monsanto ingediende informatie die door wetenschappers is aangeleverd. Nochtans is het precies de taak van de EFSA en ECHA, om die studies en het hele aanvraagdossier net zo kritisch tegen het licht te houden als de studie die van een waarschijnlijk kankerrisico sprak.

INTENTIEPROCESSEN

Nog meer bijzonder is dat niemand heeft aangetoond dat de analyses van Monsanto,  EFSA en van ECHA niet zouden beantwoorden aan de wetenschappelijke criteria. Het énige aanvaardbaar argument zou immers het bewijs zijn dat de studies waarop de beslissing rust niet aan de wetenschappelijke standaarden beantwoorden en de afweging niet correct verliep. Zulk bewijs is er niet, er zijn enkel  intentieprocessen, verdachtmakingen en insinuaties. Die kunnen geen deugdelijk antwoord zijn op wetenschappelijke evidentie. Milieubewegingen weten dat ook wel, maar de emotionele uitval bekt beter, doch dat is een zwaktebod. Journalisten horen zonder meer beter te weten, en zij zijn professioneel en deontologisch verplicht om dieper te graven dan deze emotionele bovenlaag.

MEDIA FALEN IN HUN KRITISCHE ANALYSE

Toch namen redacties genoegen met  insinuaties en intentieprocessen. Zij gebruiken nog wél de term “mogelijk kankerverwekkend”, wat  nu strijdig is met de wetenschappelijke waarheid.  Dat is bijzonder problematisch.

Ook wetenschapsberichtgeving moet waarheidsgetrouw zijn, daar mogen we niet dubbelzinnig over doen. Immers, de verkeerde journalistieke voorstelling maakt burgers ten onrechte ongerust en inspireert overbodige angst. Zo voedt middelmatige journalistiek angst voor goedgekeurde producten, argwaan   tegenover  autoriteiten, en wantrouwen ten opzichte van  wetenschappers die meewerkten met de autoriteiten.  Goede journalistiek moet daarentegen door de emoties heen kijken, de feiten zo objectief mogelijk analyseren op hun waarachtigheid, de bronnen toelichten, emotionele standpunten confronteren met feiten. Dat is van belang omdat het maatschappelijk vertrouwen nu wordt aangetast op grond van loze beweringen. Wetenschap, met zijn rigide methodiek, is één van de instituties die continu meebouwt aan een gedeelde sokkel van kennis en waarden van de samenleving. Het is niet toelaatbaar dat journalistiek daar lichtzinnig twijfel over zaait.

Het is bijzonder verontrustend dat journalisten zonder meer  stilvallen bij uitlatingen die niét gaan over de geldigheid van de wetenschappelijke evidentie. Ze sluiten hun verslag met, bijvoorbeeld, een citaat van Greenpeace dat beweert dat de EU… de volksgezondheid uit het oog heeft verloren en gekozen heeft voor de belangen van een multinational (sic!).

Goede journalistiek stelt daar sterke vragen bij, en dat geschiedde vrijwel nergens. NGO’s krijgen te vaak automatisch gelijk van redacties, zonder kritische reflectie, ook tegen voorliggende evidentie in. Insinuaties en verwijten volstaan: negatieve opinies en verwijten krijgen daarmee voorrang op feiten – zelfs wanneer de opiniëring elke ernstige feitelijke grondslag mist. Dat is geen journalistiek maar wetenschapsnegationisme.

GEMAKKELIJKE BESLUITEN ZIJN VAAK DE SLECHTSTE.

De Belgische regering stemde tegen de ontwerp-beslissing en negeert dus de wetenschappelijke evidentie. Welk signaal zendt ze daarmee naar wetenschappers, naar de Europese en de Belgische voedsel- en gezondheidsautoriteiten en naar de bevolking? Ook de Belgische regering bracht geen énkele evidentie aan die de conclusie van de Europese wetenschappers en autoriteiten tegenspreekt.  De negatieve stem van de Belgische minister in de Europese Raad lokte opnieuw geen kritische vragen uit van redacties. Nochtans moet een overheidsbeslissing correct gemotiveerd zijn, anders is ze ondeugdelijk en geeft ze blijk van willekeur.

Wie roept de Belgische regering dan ter verantwoording voor een willekeurige Belgische stem in de Europese Ministerraad? Hier ligt  een dringende journalistieke opdracht, maar dan moeten redacties hun journalistieke hardnekkigheid verlaten en hun eigen blik opnieuw richten op feiten en wetenschap, hun beste bondgenoten in hun waarachtige kritische rol. De redacties hebben het woord!

 

Ook op www.vrt.be/vrtnws op 1 december 2017.

Leo Neels