Staatsnoodrecht in de wet gegoten: pandemiewet parlementair debat

De kern van de rechtsstaat is dat autoriteiten, zoals iedereen, moeten  handelen binnen het kader van de wet, en dat elk optreden van overheden een correcte wettige grondslag moet hebben. Die kern leidde tot kritiek op de uitvaardiging van de pandemiemaatregelen, waarvoor de correcte rechtsgrondslag zou ontbreken, maar is dat wel zo?

De maatregelen van de regering-De Croo rusten op bestaande wettelijke grondslagen, zonder beroep op “volmachten”, voornamelijk de wet op het politieambt, de noodplan-regeling, en de crisisbeheerwetgeving, zoals de wet op de civiele veiligheid.

Dat is een ruime wettelijke grondslag voor regelgeving bij moeilijk controleerbare voorvallen zoals nucleaire rampen of terroristische aanslagen. Epidemische noodsituaties zijn mogelijk van een andere aard, omdat ze zich kunnen verspreiden over het grondgebied, en uit hun aard  ingrepen vergen die de uitoefening van onze vrijheden verregaand beknotten (https://www.tijd.be/opinie/algemeen/staatsnoodrecht/10271816). 

UITOEFENING VAN VRIJHEDEN IS NOOIT ABSOLUUT

De overheid moet ingrijpen als de volksgezondheid het vergt: ze heeft een grondwettelijke verplichting om het grondrecht op gezondheid te vrijwaren (art. 23 GW), of nog, het recht op leven (art. 2 EVRM). Ook het voorzorgsbeginsel, afkomstig uit het milieurecht, kan een rol spelen bij  internationale gezondheidscrisissen (art. 191 VWEU) .

De uitoefening van fundamentele rechten en vrijheden kan  overigens altijd onderworpen worden aan beperkingen die bij wet voorzien zijn, en noodzakelijk zijn in een democratische samenleving, in het belang van de openbare veiligheid, de bescherming van de openbare orde, gezondheid of goede zeden, of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

Tenslotte brengt de uitoefening van fundamentele rechten en vrijheden “plichten en verantwoordelijkheden” met zich. Het Vlaams Decreet Preventief Gezondheidsbeleid (art. 8) herinnert eraan “dat elke persoon een individuele verantwoordelijkheid heeft voor de eigen gezondheid, en voor die van zijn medemensen”.

NAAR EEN BETERE CODIFICATIE VAN STAATSNOODRECHT

De regering kondigt een codificatie van het staatsnoodrecht aan. Nu kwam er scherpe academische kritiek,  hoewel hogere Hoven de wettelijke grondslag van het beleid niet echt problematiseerden. Toch ligt er nu een wetsontwerp voor een geëigende wetsgrondslag.

In een democratie handelt de regering onder toezicht van het parlement. De regering kan een epidemische noodtoestand afkondigen. Een noodtoestand-KB moet snel bij wet bekrachtigd worden en blijft maar 3 maanden geldig. Het ontwerp kiest voorts voor systematische transparantie van de onderliggende feitelijke grondslag van de beslissing, en voor democratische legitimiteit door overleg in de Ministerraad, bekrachtiging bij Wet, en parlementaire evaluatie van de Wet. Dat zijn sterke staatsrechtelijke waarborgen.

Origineel is dat de Minister van Binnenlandse Zaken“bij in Ministerraad overlegd MB”  de nodige maatregelen van bestuurlijke politie kan nemen in een epidemische noodsituatie. Het ontwerp neemt de geldigheidsvereisten van het Europees Mensenrechtenverdrag over. De Kamer wordt ingelicht van het MB voor publicatie, en krijgt kennis van de onderliggende wetenschappelijke adviezen die er de draagkrachtige feitelijke grondslag van vormen. 

NIEUW IS NIET NOODZAKELIJK ONGRONDWETTIG

De keuze om verder te werken met ministeriële besluiten sluit aan bij de rol die de Minister van Binnenlandse Zaken altijd al had in het federale staatsnoodrecht. Overleg in de Ministerraad voegt democratische legitimiteit toe aan een louter besluit van de Minister, net zoals  de mededeling aan en de bekrachtiging van de KB’s door de Kamer. Belangrijk is dat op dergelijk MB altijd rechterlijk toetsing mogelijk is op verzoek van elke belanghebbende burger. De Kamer kan bekrachtiging van het KB weigeren, of een MB opheffen.

HOOGSTAAND PARLEMENTAIR DEBAT

In een wetsvoorstel dat Kamerleden zopas indienden over de materie, zou de crisistoestand bij wet moeten vastgesteld worden. Eens in crisistoestand worden maatregelen dan bij wet vastgelegd door de Kamer, op voorstel van de federale regering. Dat is een onwerkbaar gegeven, dat de noodzakelijke snelheid van handelen uit het oog verliest, en niets vermeldt over de voorwaarden van beperking van fundamentele rechten.  Bij wet opgelegde maatregelen ontsnappen bovendien aan reguliere rechterlijke toetsing. 

Vorig jaar verleende de Kamer nog ouderwetse “volmachten”, en sedertdien nam ze geen initiatief inzake staatsnoodrecht. Voor het eerst sinds lang heeft de Kamer de gelegenheid om een substantieel staatsrechtelijk debat te voeren: een mooie kans voor een hoogstaand debat.

Gepubliceerd op www.tijd.be 2 maart 2021

Leo Neels