Leve de Belediging ! Niet, dus.

Tegenwoordig wordt vaak aangevoerd dat we het recht hebben of moeten hebben om te beledigen. Sommigen zien het zelfs als de kern van uitingsvrijheid. Dat werd al aangevoerd na de Mohammedcartoons en de aanslag op CharlieHebdo, en sedertdien werd het een leuze van vele verdedigers van uitingsvrijheid. Geef ons, zo las ik recent nog (DM, 25.08),  het recht om te beledigen. Sta er even bij stil: kan men werkelijk het recht opeisen om anderen te beledigen? Nee, toch?

Het is een verkeerde manier om een juist debat te voeren. Het juist debat is dat over de grenzen van uitingsvrijheid. “Meningsvrijheid moet opnieuw absoluut worden”, las ik in hetzelfde stuk. Maar dat is ze in onze rechtscultuur nooit geweest. Al in de Déclaration des droits de l’homme, in 1789 geproclameerd na de Franse Revolutie wordt uitingsvrijheid één van de meest kostbare rechten van de mens genoemd. Maar er wordt onmiddellijk aan toegevoegd dat misbruik van dat kostbaar recht niet moet worden getolereerd. Uitingsvrijheid is fundamenteel, maar fundamenteel is niet gelijk aan absoluut.

STRAFBARE BELEDIGING

Die lijn is heel consistent doorgetrokken in de Belgische Grondwet van 1831, die op dat punt nog steeds met identieke bepalingen van kracht is vandaag, en ook in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens van de Raad van Europa  in 1950. In 1948 werd in de aanhef van de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens van de UNO bepaald dat alle mensen zijn begiftigd met verstand en geweten. En daaruit werd de gevolgtrekking gestipuleerd: Iedereen behoort zich jegens elkander in een geest van broederschap te gedragen.

Een geest van broederschap – vandaag zouden we spreken van burgerschap – sluit niet het recht  in om anderen te beledigen. Om die reden is belediging ook sedert jaar en dag strafbaar, en terecht. Dat is het geval indien de belediging kwaadwilig geschiedt, in het juridisch jargon luidt dat: met bijzonder opzet. Dat veronderstelt de bewuste wil om iemand  te kwetsen en aan te tasten in zijn of haar persoon.

GESCHONDEN GEVOELENS?

Ver daarvan liggen allerlei denkbare uitingen die door iemand als kwetsend worden ervaren. Dat gaat om hoe andermans uiting wordt gepercipieerd door de ontvanger. Wat  niet als bewust kwaadwillig bedoeld werd, kan door een ander persoon wel als kwetsend worden ervaren. Dat is dan, om het eenvoudig samen te vatten, geen strafbare belediging. Misschien wel een onfatsoenlijke uiting, ongepast, brutaal, ongevoelig en zo meer, maar: niet strafbaar. Als het geen strafbare uiting is, is het een beschermswaardige uiting en tot bewijs van het tegendeel een beschermde uiting.

Die nuance gaat in de gepolariseerde debatten in de regel de mist in. Het is de confusie tussen de beide genres die verkeerde uitspraken inspireert, zoals de slogan dat uitingsvrijheid het recht zou inhouden om te beledigen. Zo geformuleerd, is de onderliggende suggestie immers dat men dat doelbewust of kwaadwillig zou mogen doen. Niet dus, daartegen verzetten zich de persoonlijkheidsrechten van degene tot wie men zich richt, en diens reputatie – in het juridisch jargon: diens eer en goede naam.

OPEN PUBLIEK DEBAT

We hebben dus geen “recht om te beledigen” nodig om een rationeel en open publiek debat te kunnen voeren. De strafbaarstelling van kwaadwillige beledigingen staat een rationeel debat toch niet in de weg? Een overwogen argument is toch altijd sterker dan de belediging. Belediging heeft nooit iemand overtuigd, argument en tegensprekelijk debat wel.

Het misverstand rust op een sacrale zin in de vaste uitingsrechtspraak. Die luidt dat uitingsvrijheid juridisch ook omstreden opinies betreft die kunnen choqueren, kwetsen of zelfs beledigen. Met andere woorden, iemand kan zich fors gekrenkt voelen en zwaar geëmotioneerd door andermans uiting, maar het is niet dat effect dat aan die uiting een strafbaar karakter geeft. Strafbaarheid  kan enkel volgen uit de aantoonbare bedoeling van de spreker of schrijver om kwaadwillig te kwetsen.

DE KERN VAN UITINGSVRIJHEID RUST OP LUISTERBEREIDHEID

Dé kern van uitingsvrijheid is namelijk helemaal niet dat we het recht zouden hebben om te beledigen. De kern is dat we moeten leren onze emoties die door uitingen zouden worden losgemaakt te beheersen. Dat is de vaardigheid om naar afwijkende en choquerende uitingen, die we zelfs als kwetsend of beledigend ervaren, te leren luisteren. Dat vergt incasseringsvermogen, dàt is pas die fameuze tolerantie: die scherpe andere opinie aanhoren, je emotionele reactie beheersen, en in rustige uitwisseling van argumenten gaan om de fors binnengekomen sneer te ontzenuwen en weerleggen. Makkelijk gezegd, moeilijk gedaan. Lees of beluister er Jonathan Haidt over in zijn meesterwerk The Righteous Mind (www.righteousmind.com ).

Daar ligt een grote ruimte voor humor, karikatuur, sarcasme, spot en andere vormen van relativerende of oneerbiedige omgang met allerlei zaken, ook zaken die anderen als sacraal opvatten. In ons rechtsbestel zijn die vaak honende en denigrerende uitingen in de regel beschermenswaardig.

De reden is een ongeloof in het heil van repressie van uitingen. De optie is dat we liever onbehoorlijke en onfatsoenlijke uitingen hebben die we als slecht ervaren dan veel verboden en repressie. Op ongepaste uitingen die emotionele reacties uitlokken, moeten we leren om te reageren met meer uitingen en argumenten. Niet met minder en al zeker niet met verboden en straffen. Ook die doden het publiek debat.

Een recht om te beledigen is dat niet, daartegen moet onze universele geest van broederschap onszelf in bescherming nemen. Het verschil is dat we vertrekken van de wil tot samen-leven, en niet van de allerindividueelste behoefte om sneren uit te delen.

Op 13 okt. 2017 gepubliceerd op www.vrt.be/vrtnws

Leo Neels